Inleiding fietsstroken
De eerste twee hoofdstukken geven een overzicht van de wet- en regelgeving en aanbevelingen rond fietsstroken. Het tweede hoofdstuk geeft een samenvatting van vernieuwende ideeën zoals die in februari 2014 gepresenteerd zijn door CROW-Fietsberaad in de “Discussienotitie fiets- en kantstroken”. De verschillende categorieën – A, B1, B2 en C – gebaseerd op beschikbare verhardingsbreedte, worden als volgt geïntroduceerd:
Categorie A: wegen met fietsstroken exclusief voor fietsverkeer
Categorie B1: wegen met fietsstroken en een brede middenrijloper (twee personenauto’s)
Categorie B2: wegen met fietsstroken en een smalle middenrijloper (één personenauto)
Categorie C: wegen te smal voor volwaardige fietsstroken
Deze discussienotitie is aanleiding geweest om te komen tot dit onderzoek naar het functioneren van fietsstroken en de beleving van de weggebruiker, in het bijzonder de fietser.
Onderzoeksvragen
Het derde hoofdstuk beschrijft de onderzoeksvragen en onderzoeksopzet van de studie. Omdat ongevallen zeldzaam en in de ongevalsstatistieken sterk ondergerapporteerd zijn, bieden deze statistieken geen goede basis voor het doen van onderzoek. Daarom richten de onderzoeksvragen zich op grootheden die gedragingen beschrijven die risico kunnen veroorzaken. In concreto zijn dat er drie:
- Afstand auto – fiets bij passeren: risico op aanrijding
- Afstand fiets – verhardingsrand: risico op eenzijdig berm/trottoirongeval
- Afstand tussen twee fietsers naast elkaar: risico op fiets-fiets ongeval
Daarnaast wordt een tweetal vragen naar het verkeerskundig functioneren van rijstroken aan de orde gesteld:
- Hoe breed moet een fietsstrook zijn om twee fietsers naast elkaar (een fietspaar) te kunnen faciliteren?
- Hoe breed moet een rijloper zijn om het passeren van twee personenauto’s mogelijk te maken?
De antwoorden op deze onderzoeksvragen vormen de bouwstenen voor een herziene en onderbouwde aanbeveling. Daarnaast onderzoeken we de mening van de weggebruikers: hoe ervaren zij de verkeersveiligheid en andere aspecten van een weg met fietsstroken? Om praktische redenen is alleen de mening van de fietser onderzocht.
Bovenstaande onderzoeksvragen zijn onderzocht door op drieëntwintig locaties observatieonderzoek te doen met behulp van camera’s. Op dezelfde locaties is een enquête onder fietsers afgenomen. De onderzoekslocaties zijn zodanig gekozen dat zij gezamenlijk een zo breed mogelijke variatie vertegenwoordigen in wegen met fietsstroken. De populatie is nadrukkelijk, dus niet representatief voor het wegenbestand met fietsstroken. Ook zijn er geen wegen met gemengd profiel of met vrijliggende fietspaden onderzocht. Op grond van dit onderzoek kunnen daarom geen vergelijkingen gemaakt worden tussen wegen met fietsstroken enerzijds en wegen met gemengd profiel of vrijliggende fietspaden anderzijds.
Alles bij elkaar zijn ongeveer 13.000 gebeurtenissen (passages van één of meer voertuigen) in kaart gebracht. De positie van alle voertuigen is achteraf gemeten, met 10 centimeter nauwkeurigheid. De nadruk is gelegd op gebeurtenissen waarin personenauto’s één of meer fietser(s) inhaalden. Daarnaast zijn per wegvak kenmerken van het dwarsprofiel in kaart gebracht, snelheden van het gemotoriseerde verkeer gemeten evenals intensiteiten van het gemotoriseerde en fietsverkeer. Om de mening van fietsers in kaart te brengen, zijn bijna 1.800 enquêtes afgenomen.
Posities op de weg en passeerafstanden
In het vierde hoofdstuk onderzoeken we de invloed van de weginrichting van wegen met fietsstroken op de positie van een voertuig en onderlinge afstanden. De resultaten laten zich als volgt samenvatten:
Om de meerderheid van fietsparen met de wielen op een fietsstrook te laten fietsen, moet de fietsstrook minimaal 170 centimeter breed zijn. Om fietsparen geheel binnen de fietsstrook te laten fietsen (op schouderhoogte), moet een fietsstrook minimaal 220 centimeter breed zijn.
Personenauto’s rijden nagenoeg allemaal op de rijloper voor gemotoriseerd verkeer wanneer deze breder is dan 510 centimeter. Is deze 480 tot 510 centimeter, dan rijden ze vaak op de centrale rijloper, maar niet altijd.
De belangrijkste grootheden die de gemiddelde passeerafstand beïnvloeden, zijn:
- Positie van de buitenste fietser op de weg
- Aan- of afwezigheid van een gemotoriseerde tegenligger
- Breedte van de fietsstrook
- –Locatie binnen of buiten de kom
Bredere fietsstroken hebben een sterk positief verband met de gemiddelde passeerafstand: per 10 centimeter bredere strook worden fietsers 2 tot 4 centimeter ruimer gepasseerd. Het verband met de afstand die een fietser uit de verhardingsrand fietst, is zwakker: per 10 centimeter 1 centimeter verder van de rand. Andere variabelen, zoals de breedte van de middenrijloper voor gemotoriseerd verkeer, hebben geen of een minder sterk verband met de gemiddelde passeerafstand.
Automobilisten nemen gemiddeld meer risico wanneer er minder ruimte beschikbaar is (inhalen fietspaar, aanwezigheid gemotoriseerde tegenligger). Fietsers anticiperen hierop door meer naar rechts te gaan fietsen wanneer zij ingehaald worden, sterker naarmate het inhaalscenario kritischer wordt. In het meest kritische scenario wordt bijna een derde van de passeerafstand gecreëerd door de fietser. Te krappe passages komen vooral voor op wegen van het B2-type met fietsstroken smaller dan 150 centimeter. Automobilisten houden op smallere wegen (< 750 centimeter) iets in bij het passeren van fietsers, maar op bredere wegen doen ze dat niet.
Mening van fietsers
In hoofdstuk 5 onderzoeken we de mening van de fietser over verschillende wegen met fietsstroken. De belangrijkste onderzochte grootheid is het rapportcijfer dat fietsers geven voor de verkeersveiligheid. De beoordeling door de fietsers van de verkeersveiligheid wordt voornamelijk bepaald door de gemiddelde passeerafstand: iedere 40 centimeter breder passeren leidt gemiddeld tot een vol punt hoger rapportcijfer. Dit effect is evenwel afwezig op smalle wegen van het C1-type. Van de wegkenmerken heeft de breedte van de fietsstrook het meest invloed op het oordeel van de fietser. Wegen die beter voldoen aan de hier beschreven aanbeveling, scoren gemiddeld duidelijk hoger op het ervaren van verkeersveiligheid. De breedte van de fietsstrook is in hoge mate bepalend voor de mate waarin fietsers onveiligheid van geparkeerde auto’s ervaren.
Algemene aanbevelingen
Op grond van de resultaten kunnen de volgende algemene aanbevelingen geformuleerd worden:
- Een fietsstrook is minimaal 1,70 meter (exclusief markering)Fietsstroken zijn zo breed als redelijkerwijs mogelijk
- De middenrijloper voor gemotoriseerd verkeer is smaller dan 380 of breder dan 480 centimeter
- De gecombineerde breedte van parkeervak en fietsstrook is minimaal 420 centimeter
- Breng de snelheid terug
Aanbevelingen voor het dwarsprofiel
Dit alles leidt tot aanbevelingen met fietsstroken voor wegen met een totale verhardingsbreedte tussen de 580 – 1180 cm. Voor bredere wegen worden vrijliggende fietspaden aanbevolen, voor smallere wegen gemengd profiel of fietsstraten. Voor wegen binnen de bebouwde kom volgt de hoofdkeuze voor het profiel uit het schema van figuur 29. De specifieke aanbevolen breedtematen zijn weergegeven in figuur 30 en figuur 31. Buiten de kom worden fietsstroken alleen aanbevolen op erftoegangswegen met smallere middenrijlopers (type B2). De aanbevolen breedtematen zijn dan gelijk aan die van binnen de kom.