Afgaande op de autonome ontwikkelingen zou het aantal fietsverplaatsingen per persoon met in totaal 5,6% hebben moeten afnemen in de periode 1991-1998. In werkelijkheid daalde het aantal fietsverplaatsingen, gemiddeld per persoon, slechts met ongeveer 2%. Kennelijk is er dus ook iets gebeurd dat gunstig was voor het fietsgebruik. Wat precies, valt moeilijk te achterhalen, maar het is aannemelijk dat het iets te maken heeft gehad met het gevoerde beleid. Dat is zeker niet alleen fietsbeleid geweest, maar eerder het totale verkeersbeleid. Of, nog anders, de gewijzigde concurrentieverhoudingen tussen de vervoerwijzen, ‘veroorzaakt’ door al of niet bewuste beleidskeuzen. (Immers: geen beleid is ook beleid.) Een voorbeeld: welk parkeerbeleid er ook is gevoerd, in de meeste steden is het aantal auto’s sterk toegenomen en parkeren steeds moeilijker geworden. Voor korte lokale verplaatsingen stappen dan meer mensen op de fiets, simpelweg omdat dat sneller en goedkoper is. Zo blijkt autoparkeerbeleid vaak uiterst effectief fietsbeleid te zijn. De aantrekkelijkheidsbalans tussen auto en fiets kan nog verder richting fiets uitslaan als tegelijkertijd betere voorzieningen voor fietsers en geparkeerde fietsen worden aangeboden. Daar hebben veel gemeenten ook daadwerkelijk aan gewerkt in de jaren negentig, zo is bekend. De lichte daling van het fietsgebruik in de periode 1991-1998 toont aan dat zulk verkeersbeleid/fietsbeleid kennelijk werkt.